De nacht van 28 februari op 1 maart heb ik niet zo vast geslapen dan anders het geval is. Gezonde nervositeit en nieuwsgierigheid weerhielden me ervan om in een diepe slaap te vallen. 1 maart 2019 gaat in mijn persoonlijke geschiedenisboek in als de dag waarop ik het professioneel over een andere boeg gooi.
Als kind en tiener heb ik het geluk gehad om in een groene omgeving op te groeien. Bossen, beken, vijvers, weiden en velden waren steeds binnen handbereik en dan ook de favoriete plaatsen om mijn vrije tijd door te brengen. Mijn grootvader langs moeders kant had een klein gemengd landbouwbedrijf, waar ik tot aan zijn pensioen vele weekends en vakantiedagen heb doorgebracht. Meehelpen met het landwerk, stro binnenhalen, de koeien voederen, tabak oogsten en plukken, aardappels bovenhalen en in zakken steken, de stallen onderhouden,... Het waren stuk voor stuk taken die ik met veel plezier uitvoerde. Fysiek werk in samenwerking met moeder natuur gaven me innerlijke rust en zorgden elke dag weer voor een zeer voldaan gevoel.
Werken in de landbouw en op boerderijen waren niet zomaar een vrijetijdsbesteding, het was een ware passie en microbe. Het enige speelgoed waar ik me toe aangetrokken voelde waren schaalmodellen van landbouwmachines en tractoren. Ze werden allen netjes en zorgvuldig uitgestald onder de zetels in het ouderlijke huis. Mijn moeder kreeg telkens een boze blik toegeworpen toen ze na een poetsbeurt "mijn boerderij" had overhoop gehaald. De uren speeltijd op de lagere school werden minutieus gebruikt om de speelplaats virtueel te ploegen, te zaaien en onveilig te maken met de "dikste" tractor van het dorp. Ook na het pensioen van mijn grootvader bleef ik boeren in de buurt bezoeken om hen te helpen met diverse taken op hun boerderijen. Het voetbalplein van Zandbergen werd in de vakantieperiodes door mezelf netjes afgereden met de zitmaaier van de voetbalploeg. Ook al kreeg ik er wat zakgeld voor, daar was het me niet om te doen. Urenlang op een gemotoriseerd voertuig doorbrengen gaf me gewoon een zaligmakend gevoel.
Ook tijdens de pubertijd bleef de landbouwmicrobe weelderig tieren. Taalstages vonden heel bewust plaats op grote landbouwbedrijven in Wallonië en Engeland. Als 19-jarige verbleef ik zelfs gedurende 2 maanden in Haverhill in de buurt van Cambridge om als jobstudent te helpen bij de oogst op een akkerbouwbedrijf van maar liefst 1.200 hectaren. Het was als het ware het summum van mijn "landbouwcarrière". Naarmate de studies vorderen, begon het landbouwwerk echter stilletjes aan weg te ebben. Buiten een paar occasionele tractorwerkjes bij mijn beste vriend, wiens ouders als eigenaars een beperkt aantal hectaren bewerken, was er van landbouwwerk niet langer sprake. Mijn diploma's als economist en fiscalist waren dan ook niet de meest geschikte om binnen de landbouwwereld aan de slag te gaan.
De jaren erop bouwde ik gaande weg een mooie carrière uit als fiscaal adviseur. Het landbouwleven bleef een mooie herinnering van weleer tot ik jaren terug de kans kreeg om mijn opgebouwde ervaring en expertise ter beschikking te stellen van een groot aantal landbouwers. Met mijn landbouwers aan de keukentafel gaan zitten met een potje koffie om de stand van zaken van hun bedrijf te bespreken, dat was het liefste wat ik deed. Het gaf me een waanzinnig goed gevoel. Mijn functie als landbouwconsulent was heel boeiend en uitdagend, maar ook zeer intensief. Het zeer brede takenpallet en de continu wijzigende wetgeving in fiscaliteit, boekhouding, mest, water, subsidies en bedrijfseconomische thema's, de objectieven van mijn werkgever en mijn eigen perfectionisme deden met tot het uiterste gaan. De laatste periode betrapte ik mezelf er vaak op dat ik na een bezoek aan één van mijn landbouwklanten, heel vaak de dwang voelde om de sleutel van mijn bedrijfswagen te willen inwisselen voor de sleutel van diens tractor. Toen daar ook twee kleine kinderen bijkwamen, een 2,5 jaar durende verbouwing en het plotse overlijden van mijn beste vriend, bleek ik onbewust de grenzen van mijn kunnen op te zoeken en er zelfs zwaar over te gaan. Enzo geschiedde: anderhalf jaar geleden kwam ik de virtuele muur tegen door een volledige fysiek en mentale uitputting.
En daar zit je dan plots thuis: zeeën van tijd, maar mentaal en fysiek een wrak. Diverse begeleiders gaven mij als opdracht om alle aspecten van mijn leven eens grondig te overpeinzen en op zoek te gaan naar wat ik verder met mijn leven wou gaan doen, maar vooral te gaan zoeken naar zaken die me energie geven en niet enkel energie vragen. Wat mijn gezinssituatie betreft, ben ik een geluksvogel: twee gezonde deugnieten van zonen en een pracht van een vrouw die me door dik en dun steunt. Ik word ook omringd door vele goede vrienden en familieleden. Op professioneel vlak was ik ook bezig met een inhoudelijk zeer interessante materie, maar ik kwam tot de vaststelling dat ik dit deels vanop de verkeerde plaats aan het uitvoeren was. Het overgrote deel van mijn tijd bracht ik door op een bureau onder kunstlicht, als een perfectionistische gek jaar op jaar de ene deadline na de andere behalen, met als resultaat dat ik er op de foto's van de afgelopen jaren bleek en grijs uitzag. Daar is een mens echter niet voor gemaakt. Een mens heeft zonlicht nodig en contact met de natuur.
Mijn bevindingen werden bevestigd toen ik in het daaropvolgende najaar in mijn nieuwe tuin startte met de aanleg van een moestuin. Op korte tijd ging mijn fysieke toestand er heel goed op vooruit. De buitenlucht, het zonlicht, het contact met de aarde, het zaaien en het zien ontstaan van nieuw plantenleven zorgden voor de nodige energieboost. Ik was nog helemaal niet op het punt waar ik moest staan, maar ik was wel de goeie richting aan het opgaan. Al vrij snel nam ik de beslissing om mijn bestaande professionele activiteiten af te bouwen en dit te combineren met een job in het landbouwleven.
Hier zat ik echter met een dubbel gevoel. Door de energieboost die je krijgt van buitenwerk in de natuur begreep ik heel goed waarom mijn boeren zo gedreven zijn in hun werk en passie. Aan de andere kant heb ik als landbouwconsulent en vertrouweling van mijn boeren de keerzijde van de medaille gezien: hun financiële situatie. Ten opzichte van de kapitaalsintensieve investeringen die jaar op jaar groter worden door de politiek gedreven schaalvergroting en steeds strengere wettelijke normen en regels, staan heel lage en onzekere prijzen. Terwijl iedere andere zelfstandige zijn materiaalkosten met een marge kan doorrekenen samen met de gepresteerde arbeid, dient elke boer eerst zijn product op te leveren zonder te weten wat hij daarvoor in de plaats zal krijgen. Als je er goed over nadenkt, moet je al bijna gek zijn om de dag van vandaag nog als landbouwer te starten. Maar het is echter de passie voor hun vak, hun zorgzaamheid voor de natuur en het landschap dat hun iedere dag drijft om verder te doen. Deze helden verdienen in mijn ogen dan ook een standbeeld!
Vanuit die optiek leek het mij geen evidentie om mijn eerste stap te zetten in een deeltijds bestaan als landbouwer. Ik was al enige tijd op zoek naar een teelt met een hogere toegevoegde waarde waar toch enige zekerheid bestond voor de toekomst. Mijn vreugde was dan ook groot toen ik in de zomer van 2018 op de hoogte werd gebracht van het nieuwe HOP AAA+ project dat gecoördineerd werd door Joris Vanderveken, werkzaam voor het Regionaal Landschap Schelde en Durme en tevens drijvende kracht achter De Orde van de Groene Bel. De doelstelling van het project bestaat erin om de hopteelt en de hopbeleving in de streek Aalst-Asse-Affligem nieuw leven in te blazen, een zeer mooi initiatief gelet op het historisch en cultureel belang van de hopteelt in deze regio.
Enige tijd en gesprekken later werd duidelijk dat ik kon aansluiten bij dit project en ik zou opgeleid worden tot hopboer. Dankzij het Meester-Leerling-traject van de Vlaamse Overheid kan dit op een gereguleerde manier gebeuren, want een officiële opleiding voor hopboer bestaat er immers niet. Het is een stiel die generaties lang van vader op zoon werd doorgegeven. De deelname van Alfons Temmerman, de oudste hopboer van Oost-Vlaanderen, maakt dat ik ook op een gelijkaardige manier stapsgewijs meester kan worden van de knepen van het vak, dit alles samen met mijn twee compagnons de route, Mathias en Pieter-Jan Morlion. Terwijl ik mezelf meer zal toeleggen op het opkweken en het verzorgen van de hopplanten, zullen zij zich, gelet op hun technische kennis en ervaring, focussen op de de technische kant van de zaak, meer bepaald de hopast en de hopplukmachine, alsook voorzien in de nodige infrastructuur. Aldus zullen we als complementaire partners in de toekomst één sterk geheel kunnen vormen.
Door de deelneming aan dit project sla ik direct meerdere vliegen in één klap. Ik kan me toeleggen op een edele teelt met een hogere toegevoegde waarde, een teelt die zonder verdere initiatieven dreigt verloren te gaan in onze streek. Door samen te werken met een aantal andere mensen wordt het financieel risico gespreid en dus beperkt en kan ik via een officieel traject op een gezond tempo en met enige financiële ondersteuning de stiel leren, terwijl ik op technisch vlak ondersteund word door twee gedreven persoonlijkheden. De geplande verkoop via korte keten, maakt dat ook de financiële prognoses er rooskleurig uitzien. Doordat ik inmiddels mijn functie als landbouwconsulent heb ingeruild voor een 4/5-betrekking op het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), nota bene het onderzoekscentrum waar dagelijks hard gewerkt wordt aan vele innovatieve initiatieven voor de slimme precisielandbouw van de toekomst, kan ik mijn intellectuele capaciteiten bovendien combineren met een gezonde portie buitenwerk, ver weg van telefoons, computers en emails en dat 1 dag per week. Op die manier ben ik ervan overtuigd een nieuw en gezond evenwicht te kunnen bereiken voor mijn verdere professionele leven.
Bij mijn eerste kennismaking met mijn stagemeester op de Hoffeesten in Meldert in september vorig jaar was ik heel blij. Ik zag een kranige tachtiger met een zeer grote liefde en passie voor de hopteelt. Maar liefst 70 jaar ervaring in de hopteelt en dat op een zeer ambachtelijke manier. Eens hij begon te vertellen, was er geen houden meer aan. Zijn gedrevenheid en passie, zijn positiviteit over ons project, zijn bereidheid om stagemeester te worden,... één voor één elementen die erop wijzen dat hij de juiste man op de juiste plaats is.
De dagen erop kon ik al even kennismaken met de belangrijkste dagen in het leven van een hopboer. Na een volledig jaar van zorg en toewijding aan de grond en de planten, kan er gestart worden met de oogst van de hopbellen. Stap voor stap werden de verschillende onderdelen nader toegelicht: het correct losmaken van de ranken (zowel bovenaan als onderaan), het laden van de ranken op de speciale oogstkarren, het afvoeren naar de boerderij, het inladen van de ranken in de plukmachine, de transport van de geoogste bellen via de transportbanden naar de hopast, het correct opentrekken van de hopbellen, vervolgens het kappen van de eerste laag, het drogen, het klimatiseren en het persen van de bellen in grote jutte zakken. Alles werd met de nodige precisie toegelicht door de meester zelf. Laatstgenoemde loopt er zeer goed gezind bij, gezien de bedrijvigheid op het hof, enerzijds, en de aandacht van buitenaf, anderzijds. Radio- en krantenjournalisten passeren de revue en de meester zelf geeft hen met veel fierheid de nodige toelichting bij het gebeuren.
Voorafgaand aan de officiële start van de stage, ontmoetten Fons en ik elkaar al meerdere keren op de vergaderingen van de Orde van de Groene Bel, waar de voortgang van het project besproken wordt. Er komt heel wat bij kijken bij de opstart van dit project: een geschikt stuk grond vinden, de juiste keuzes maken voor de rassen, de nodige en betaalbare machines en aanverwant materiaal zoeken, afnamecontracten sluiten en het uitwerken van de paal- en draadconstructies. Geen evidente zaken, maar daarom niet minder haalbaar. Rome is ook niet op een dag gebouwd. Er volgen zelfs een aantal excursies: tweemaal een aantal hopboeren in Poperinge bezoeken en een driedaagse naar Duitsland om materiaal te gaan bezichtigen.
Tussendoor vertelt Fons honderduit over zijn paradepaardje: de biologische manier waarop hij zijn planten kweekt. Het gebruik van stalmest en biologische middelen om de hop te beschermen tegen bladluizen en verwelking. Met afkeer spreekt hij over de chemische brol die veel van zijn streekgenoten en familieleden in het verleden heeft ziek gemaakt. Zelf zweert hij bij aftreksels van tabak en rabarber en terecht: in de 28 jaar dat hij dit toepast heeft hij nog geen enkele slechte oogst gehad. Zelf stemt het mij zeer gunstig, want ook ik heb een grote voorliefde voor een zo beperkt mogelijk gebruik van chemische middelen, zowel bovengronds als ondergronds. Als we onze topgronden in Vlaanderen willen behouden, zal het gebruik ervan verder drastisch moeten beperkt worden en de manier van grondbewerking verder moeten herzien worden. Een zeer moeilijke opgave gelet op het landbouwbeleid dat sinds de tweede oorlog in België gevoerd wordt, waarbij het gebruik van kunstmest, pesticiden en veel te diepe grondbewerking wordt aangemoedigd door het gelobby van de fabrikanten. Dit alles met het oog op om volumemaximalisatie, maar zonder rekening te houden met de negatieve gevolgen op de bodemkwaliteit, waterkwaliteit en volksgezondheid.
Op mijn eerste stagedag ziet Fons er nogal moe uit. Enkele kwaaltjes hebben de afgelopen weken zijn gedrevenheid een tik verkocht. Maar er is beterschap op komst, want de lente loert om de hoek en dus ook beter weer en de start van een nieuw groeiseizoen en het ontwaken van de natuur. Enkele maanden terug heeft hij de hoprijen vakkundig aangeploegd met de eenschaarsploeg zodat de planten onder een dikke laag aarde beschermd zitten. De wortels hebben de tijd gekregen om op te warmen en scheuten te vormen. Deze scheuten staan in streek beter bekend als hoppekeesten: een edel product waar foodies en Bourgondiërs ieder jaar naar uitkijken. Het wordt stilaan tijd om het witte goud van onder de grond te halen.
De week voordien heeft Fons de aangeaarde rijen machinaal terug wat smaller gemaakt met de ploeg, zodat er mooie ruggen zijn ontstaan. Op die manier kunnen de rijen makkelijker open gekapt worden om het witte goud te kunnen oogsten. Voor het vertrek naar het veld maakt Fons nog de bedenking dat het nog wat te vroeg zal zijn om mooie keesten boven te halen, maar hij wil het er toch al op wagen. Hij duwt me divers materiaal in de handen: een emmer, een groot mes, een vijl en een kapvork. Ikzelf wandel naar het veld, terwijl Fons zijn trouwe vierwieler neemt, voorzien van de ploeg zodat hij nog een aantal ruggen kan maken. Op het veld aangekomen toont hij kort hoe de ruggen moeten opengekapt worden: de ene helft van de aarde naar links, de andere helft naar rechts. Hij kijkt nog eens naar het veld en bedenkt zich wat de ruggen betreft. Het is toch nog wat vroeg. Terwijl hij terug op zijn traktor klimt, roept hij nog kort: "Op tijd uw mes slijpen, hè!" En weg is hij.
Heel voorzichtig kap ik de aarde weg en start met het snijden van de keesten. Goed ingepakt, muts op het hoofd en een opgevouwde juttezak onder de knieën om de broek droog te houden. Fons had gelijk, het is nog wat vroeg. De keesten zijn nog vrij klein en nog niet zo stevig. De minste tik van de kapvork doet ze breken. De emmer wordt maar heel langzaamaan gevuld. Na een paar uurtjes heb ik nog maar een kwart emmer vol. Gelet op het aantal planten dat ik reeds geoogst heb, lijkt het ook mij beter om nog maar wat te wachten tot de keesten aangesterkt zijn. Terug op de boerderij aangekomen spreken we af om nog een tweetal weken te wachten om de werkzaamheden verder te zetten.
Twee weken later ben ik terug van de partij. Ik neem het nodige materiaal, krijg kort nog wat instructies van Fons en vertrek naar het veld. De keesten zien er inderdaad al een stuk beter uit. Ik ga voorzichtig te werk en snij maximaal de keesten weg. Het regent echter en alles plakt waardoor er hier en daar ongewild wat wortelrestjes mee in de emmer belanden. Terug aangekomen op de boerderij met een volle emmer blijkt Fons niet echt blij te zijn, want ik bleek iets te gretig te zijn geweest: keesten te lang, keesten met te veel roos en wortelrestjes in de emmer. Fons jammert, maar geeft me na wat aandringen toch nog een beetje extra uitleg. Ikzelf maak nog een studie van de keesten die daags voordien zijn geoogst en trek met enige wanhoop terug naar het veld. Intussen maak ik me de bedenking dat alle begin moeilijk is en het voor een tachtiger ook niet evident is om iemand op te leiden. Ik snij heel selectief, kort genoeg en behoed me voor restjes in de emmer. En met resultaat: de tweede emmer is ok. Al doende leert men, zeg ik tegen Fons en keer vermoeid maar enigszins voldaan terug naar huis.
De vrijdag erop wordt er in de voormiddag eerst vergaderd met De Orde van de Groene Bel. 's Middags eet ik vlug mijn lunch op bij Fons en krijg vervolgens een nieuwe opdracht: leren 'kappen'. Met een door Fons vervaardigd werktuig, lijkend op een hak die in de tuin gebruikt wordt, en een grote vijl, trek ik naar het veld. De bedoeling is om alle bovengrondse plantenresten weg te kappen, zodat de groei van de plant gestimuleerd wordt en er op een nette manier aan de nieuwe toekomstige ranken kan gewerkt worden. Per elke drie planten dient het werktuig met de vijl te worden aangescherpt, zodat de plantenresten met één beweging worden weggehaald en de wortels minimaal worden beschadigd. Fons doet het kort even voor en laat me mijn gang gaan. Na een paar uur eindelijk een rij afgewerkt en nog amper gevoel in mijn armen. Hoewel het zeer nuttig is om dit ambachtelijk principe te leren kennen, maak ik me toch snel de bedenking dat ik voor ons toekomstig hopveld de werkwijze van de andere hopboeren wens te volgen: een kleine eenvoudige snijmachine die aan de tractor gemonteerd wordt. Op die manier kan je op 1 uurtje een volledig veld afwerken: aldus veel sneller en efficiënter en vanuit arbeidstijd bekeken bedrijfseconomisch verantwoord om een dergelijke beperkte investering te doen. Bovendien worden de planten op die manier mooier afgesneden wat de kwaliteit bevordert. Maar uiteraard niets mis mee om eerst de basis der basissen te leren.
Gezien de erop volgende weken het werk op het veld voorlopig gedaan is, maak ik met Fons een nieuwe afspraak om half april te leren hoe de klimdraden moeten worden aangespannen, zowel de bevestiging bovenaan als het vastmaken onderaan aan de haken. Alvast benieuw hoe dit op een correcte manier dient te verlopen. In afwachting hoop ik alvast stilletjes dat ik het snel onder de knie krijg, zodat mijn stagemeester snel tevreden is en ik met blij gemoed en goed gevoel terug huiswaarts kan keren.
Als kind en tiener heb ik het geluk gehad om in een groene omgeving op te groeien. Bossen, beken, vijvers, weiden en velden waren steeds binnen handbereik en dan ook de favoriete plaatsen om mijn vrije tijd door te brengen. Mijn grootvader langs moeders kant had een klein gemengd landbouwbedrijf, waar ik tot aan zijn pensioen vele weekends en vakantiedagen heb doorgebracht. Meehelpen met het landwerk, stro binnenhalen, de koeien voederen, tabak oogsten en plukken, aardappels bovenhalen en in zakken steken, de stallen onderhouden,... Het waren stuk voor stuk taken die ik met veel plezier uitvoerde. Fysiek werk in samenwerking met moeder natuur gaven me innerlijke rust en zorgden elke dag weer voor een zeer voldaan gevoel.
Werken in de landbouw en op boerderijen waren niet zomaar een vrijetijdsbesteding, het was een ware passie en microbe. Het enige speelgoed waar ik me toe aangetrokken voelde waren schaalmodellen van landbouwmachines en tractoren. Ze werden allen netjes en zorgvuldig uitgestald onder de zetels in het ouderlijke huis. Mijn moeder kreeg telkens een boze blik toegeworpen toen ze na een poetsbeurt "mijn boerderij" had overhoop gehaald. De uren speeltijd op de lagere school werden minutieus gebruikt om de speelplaats virtueel te ploegen, te zaaien en onveilig te maken met de "dikste" tractor van het dorp. Ook na het pensioen van mijn grootvader bleef ik boeren in de buurt bezoeken om hen te helpen met diverse taken op hun boerderijen. Het voetbalplein van Zandbergen werd in de vakantieperiodes door mezelf netjes afgereden met de zitmaaier van de voetbalploeg. Ook al kreeg ik er wat zakgeld voor, daar was het me niet om te doen. Urenlang op een gemotoriseerd voertuig doorbrengen gaf me gewoon een zaligmakend gevoel.
Ook tijdens de pubertijd bleef de landbouwmicrobe weelderig tieren. Taalstages vonden heel bewust plaats op grote landbouwbedrijven in Wallonië en Engeland. Als 19-jarige verbleef ik zelfs gedurende 2 maanden in Haverhill in de buurt van Cambridge om als jobstudent te helpen bij de oogst op een akkerbouwbedrijf van maar liefst 1.200 hectaren. Het was als het ware het summum van mijn "landbouwcarrière". Naarmate de studies vorderen, begon het landbouwwerk echter stilletjes aan weg te ebben. Buiten een paar occasionele tractorwerkjes bij mijn beste vriend, wiens ouders als eigenaars een beperkt aantal hectaren bewerken, was er van landbouwwerk niet langer sprake. Mijn diploma's als economist en fiscalist waren dan ook niet de meest geschikte om binnen de landbouwwereld aan de slag te gaan.
De jaren erop bouwde ik gaande weg een mooie carrière uit als fiscaal adviseur. Het landbouwleven bleef een mooie herinnering van weleer tot ik jaren terug de kans kreeg om mijn opgebouwde ervaring en expertise ter beschikking te stellen van een groot aantal landbouwers. Met mijn landbouwers aan de keukentafel gaan zitten met een potje koffie om de stand van zaken van hun bedrijf te bespreken, dat was het liefste wat ik deed. Het gaf me een waanzinnig goed gevoel. Mijn functie als landbouwconsulent was heel boeiend en uitdagend, maar ook zeer intensief. Het zeer brede takenpallet en de continu wijzigende wetgeving in fiscaliteit, boekhouding, mest, water, subsidies en bedrijfseconomische thema's, de objectieven van mijn werkgever en mijn eigen perfectionisme deden met tot het uiterste gaan. De laatste periode betrapte ik mezelf er vaak op dat ik na een bezoek aan één van mijn landbouwklanten, heel vaak de dwang voelde om de sleutel van mijn bedrijfswagen te willen inwisselen voor de sleutel van diens tractor. Toen daar ook twee kleine kinderen bijkwamen, een 2,5 jaar durende verbouwing en het plotse overlijden van mijn beste vriend, bleek ik onbewust de grenzen van mijn kunnen op te zoeken en er zelfs zwaar over te gaan. Enzo geschiedde: anderhalf jaar geleden kwam ik de virtuele muur tegen door een volledige fysiek en mentale uitputting.
En daar zit je dan plots thuis: zeeën van tijd, maar mentaal en fysiek een wrak. Diverse begeleiders gaven mij als opdracht om alle aspecten van mijn leven eens grondig te overpeinzen en op zoek te gaan naar wat ik verder met mijn leven wou gaan doen, maar vooral te gaan zoeken naar zaken die me energie geven en niet enkel energie vragen. Wat mijn gezinssituatie betreft, ben ik een geluksvogel: twee gezonde deugnieten van zonen en een pracht van een vrouw die me door dik en dun steunt. Ik word ook omringd door vele goede vrienden en familieleden. Op professioneel vlak was ik ook bezig met een inhoudelijk zeer interessante materie, maar ik kwam tot de vaststelling dat ik dit deels vanop de verkeerde plaats aan het uitvoeren was. Het overgrote deel van mijn tijd bracht ik door op een bureau onder kunstlicht, als een perfectionistische gek jaar op jaar de ene deadline na de andere behalen, met als resultaat dat ik er op de foto's van de afgelopen jaren bleek en grijs uitzag. Daar is een mens echter niet voor gemaakt. Een mens heeft zonlicht nodig en contact met de natuur.
Mijn bevindingen werden bevestigd toen ik in het daaropvolgende najaar in mijn nieuwe tuin startte met de aanleg van een moestuin. Op korte tijd ging mijn fysieke toestand er heel goed op vooruit. De buitenlucht, het zonlicht, het contact met de aarde, het zaaien en het zien ontstaan van nieuw plantenleven zorgden voor de nodige energieboost. Ik was nog helemaal niet op het punt waar ik moest staan, maar ik was wel de goeie richting aan het opgaan. Al vrij snel nam ik de beslissing om mijn bestaande professionele activiteiten af te bouwen en dit te combineren met een job in het landbouwleven.
Hier zat ik echter met een dubbel gevoel. Door de energieboost die je krijgt van buitenwerk in de natuur begreep ik heel goed waarom mijn boeren zo gedreven zijn in hun werk en passie. Aan de andere kant heb ik als landbouwconsulent en vertrouweling van mijn boeren de keerzijde van de medaille gezien: hun financiële situatie. Ten opzichte van de kapitaalsintensieve investeringen die jaar op jaar groter worden door de politiek gedreven schaalvergroting en steeds strengere wettelijke normen en regels, staan heel lage en onzekere prijzen. Terwijl iedere andere zelfstandige zijn materiaalkosten met een marge kan doorrekenen samen met de gepresteerde arbeid, dient elke boer eerst zijn product op te leveren zonder te weten wat hij daarvoor in de plaats zal krijgen. Als je er goed over nadenkt, moet je al bijna gek zijn om de dag van vandaag nog als landbouwer te starten. Maar het is echter de passie voor hun vak, hun zorgzaamheid voor de natuur en het landschap dat hun iedere dag drijft om verder te doen. Deze helden verdienen in mijn ogen dan ook een standbeeld!
Vanuit die optiek leek het mij geen evidentie om mijn eerste stap te zetten in een deeltijds bestaan als landbouwer. Ik was al enige tijd op zoek naar een teelt met een hogere toegevoegde waarde waar toch enige zekerheid bestond voor de toekomst. Mijn vreugde was dan ook groot toen ik in de zomer van 2018 op de hoogte werd gebracht van het nieuwe HOP AAA+ project dat gecoördineerd werd door Joris Vanderveken, werkzaam voor het Regionaal Landschap Schelde en Durme en tevens drijvende kracht achter De Orde van de Groene Bel. De doelstelling van het project bestaat erin om de hopteelt en de hopbeleving in de streek Aalst-Asse-Affligem nieuw leven in te blazen, een zeer mooi initiatief gelet op het historisch en cultureel belang van de hopteelt in deze regio.
Enige tijd en gesprekken later werd duidelijk dat ik kon aansluiten bij dit project en ik zou opgeleid worden tot hopboer. Dankzij het Meester-Leerling-traject van de Vlaamse Overheid kan dit op een gereguleerde manier gebeuren, want een officiële opleiding voor hopboer bestaat er immers niet. Het is een stiel die generaties lang van vader op zoon werd doorgegeven. De deelname van Alfons Temmerman, de oudste hopboer van Oost-Vlaanderen, maakt dat ik ook op een gelijkaardige manier stapsgewijs meester kan worden van de knepen van het vak, dit alles samen met mijn twee compagnons de route, Mathias en Pieter-Jan Morlion. Terwijl ik mezelf meer zal toeleggen op het opkweken en het verzorgen van de hopplanten, zullen zij zich, gelet op hun technische kennis en ervaring, focussen op de de technische kant van de zaak, meer bepaald de hopast en de hopplukmachine, alsook voorzien in de nodige infrastructuur. Aldus zullen we als complementaire partners in de toekomst één sterk geheel kunnen vormen.
Door de deelneming aan dit project sla ik direct meerdere vliegen in één klap. Ik kan me toeleggen op een edele teelt met een hogere toegevoegde waarde, een teelt die zonder verdere initiatieven dreigt verloren te gaan in onze streek. Door samen te werken met een aantal andere mensen wordt het financieel risico gespreid en dus beperkt en kan ik via een officieel traject op een gezond tempo en met enige financiële ondersteuning de stiel leren, terwijl ik op technisch vlak ondersteund word door twee gedreven persoonlijkheden. De geplande verkoop via korte keten, maakt dat ook de financiële prognoses er rooskleurig uitzien. Doordat ik inmiddels mijn functie als landbouwconsulent heb ingeruild voor een 4/5-betrekking op het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), nota bene het onderzoekscentrum waar dagelijks hard gewerkt wordt aan vele innovatieve initiatieven voor de slimme precisielandbouw van de toekomst, kan ik mijn intellectuele capaciteiten bovendien combineren met een gezonde portie buitenwerk, ver weg van telefoons, computers en emails en dat 1 dag per week. Op die manier ben ik ervan overtuigd een nieuw en gezond evenwicht te kunnen bereiken voor mijn verdere professionele leven.
Bij mijn eerste kennismaking met mijn stagemeester op de Hoffeesten in Meldert in september vorig jaar was ik heel blij. Ik zag een kranige tachtiger met een zeer grote liefde en passie voor de hopteelt. Maar liefst 70 jaar ervaring in de hopteelt en dat op een zeer ambachtelijke manier. Eens hij begon te vertellen, was er geen houden meer aan. Zijn gedrevenheid en passie, zijn positiviteit over ons project, zijn bereidheid om stagemeester te worden,... één voor één elementen die erop wijzen dat hij de juiste man op de juiste plaats is.
De dagen erop kon ik al even kennismaken met de belangrijkste dagen in het leven van een hopboer. Na een volledig jaar van zorg en toewijding aan de grond en de planten, kan er gestart worden met de oogst van de hopbellen. Stap voor stap werden de verschillende onderdelen nader toegelicht: het correct losmaken van de ranken (zowel bovenaan als onderaan), het laden van de ranken op de speciale oogstkarren, het afvoeren naar de boerderij, het inladen van de ranken in de plukmachine, de transport van de geoogste bellen via de transportbanden naar de hopast, het correct opentrekken van de hopbellen, vervolgens het kappen van de eerste laag, het drogen, het klimatiseren en het persen van de bellen in grote jutte zakken. Alles werd met de nodige precisie toegelicht door de meester zelf. Laatstgenoemde loopt er zeer goed gezind bij, gezien de bedrijvigheid op het hof, enerzijds, en de aandacht van buitenaf, anderzijds. Radio- en krantenjournalisten passeren de revue en de meester zelf geeft hen met veel fierheid de nodige toelichting bij het gebeuren.
Voorafgaand aan de officiële start van de stage, ontmoetten Fons en ik elkaar al meerdere keren op de vergaderingen van de Orde van de Groene Bel, waar de voortgang van het project besproken wordt. Er komt heel wat bij kijken bij de opstart van dit project: een geschikt stuk grond vinden, de juiste keuzes maken voor de rassen, de nodige en betaalbare machines en aanverwant materiaal zoeken, afnamecontracten sluiten en het uitwerken van de paal- en draadconstructies. Geen evidente zaken, maar daarom niet minder haalbaar. Rome is ook niet op een dag gebouwd. Er volgen zelfs een aantal excursies: tweemaal een aantal hopboeren in Poperinge bezoeken en een driedaagse naar Duitsland om materiaal te gaan bezichtigen.
Tussendoor vertelt Fons honderduit over zijn paradepaardje: de biologische manier waarop hij zijn planten kweekt. Het gebruik van stalmest en biologische middelen om de hop te beschermen tegen bladluizen en verwelking. Met afkeer spreekt hij over de chemische brol die veel van zijn streekgenoten en familieleden in het verleden heeft ziek gemaakt. Zelf zweert hij bij aftreksels van tabak en rabarber en terecht: in de 28 jaar dat hij dit toepast heeft hij nog geen enkele slechte oogst gehad. Zelf stemt het mij zeer gunstig, want ook ik heb een grote voorliefde voor een zo beperkt mogelijk gebruik van chemische middelen, zowel bovengronds als ondergronds. Als we onze topgronden in Vlaanderen willen behouden, zal het gebruik ervan verder drastisch moeten beperkt worden en de manier van grondbewerking verder moeten herzien worden. Een zeer moeilijke opgave gelet op het landbouwbeleid dat sinds de tweede oorlog in België gevoerd wordt, waarbij het gebruik van kunstmest, pesticiden en veel te diepe grondbewerking wordt aangemoedigd door het gelobby van de fabrikanten. Dit alles met het oog op om volumemaximalisatie, maar zonder rekening te houden met de negatieve gevolgen op de bodemkwaliteit, waterkwaliteit en volksgezondheid.
Op mijn eerste stagedag ziet Fons er nogal moe uit. Enkele kwaaltjes hebben de afgelopen weken zijn gedrevenheid een tik verkocht. Maar er is beterschap op komst, want de lente loert om de hoek en dus ook beter weer en de start van een nieuw groeiseizoen en het ontwaken van de natuur. Enkele maanden terug heeft hij de hoprijen vakkundig aangeploegd met de eenschaarsploeg zodat de planten onder een dikke laag aarde beschermd zitten. De wortels hebben de tijd gekregen om op te warmen en scheuten te vormen. Deze scheuten staan in streek beter bekend als hoppekeesten: een edel product waar foodies en Bourgondiërs ieder jaar naar uitkijken. Het wordt stilaan tijd om het witte goud van onder de grond te halen.
De week voordien heeft Fons de aangeaarde rijen machinaal terug wat smaller gemaakt met de ploeg, zodat er mooie ruggen zijn ontstaan. Op die manier kunnen de rijen makkelijker open gekapt worden om het witte goud te kunnen oogsten. Voor het vertrek naar het veld maakt Fons nog de bedenking dat het nog wat te vroeg zal zijn om mooie keesten boven te halen, maar hij wil het er toch al op wagen. Hij duwt me divers materiaal in de handen: een emmer, een groot mes, een vijl en een kapvork. Ikzelf wandel naar het veld, terwijl Fons zijn trouwe vierwieler neemt, voorzien van de ploeg zodat hij nog een aantal ruggen kan maken. Op het veld aangekomen toont hij kort hoe de ruggen moeten opengekapt worden: de ene helft van de aarde naar links, de andere helft naar rechts. Hij kijkt nog eens naar het veld en bedenkt zich wat de ruggen betreft. Het is toch nog wat vroeg. Terwijl hij terug op zijn traktor klimt, roept hij nog kort: "Op tijd uw mes slijpen, hè!" En weg is hij.
Heel voorzichtig kap ik de aarde weg en start met het snijden van de keesten. Goed ingepakt, muts op het hoofd en een opgevouwde juttezak onder de knieën om de broek droog te houden. Fons had gelijk, het is nog wat vroeg. De keesten zijn nog vrij klein en nog niet zo stevig. De minste tik van de kapvork doet ze breken. De emmer wordt maar heel langzaamaan gevuld. Na een paar uurtjes heb ik nog maar een kwart emmer vol. Gelet op het aantal planten dat ik reeds geoogst heb, lijkt het ook mij beter om nog maar wat te wachten tot de keesten aangesterkt zijn. Terug op de boerderij aangekomen spreken we af om nog een tweetal weken te wachten om de werkzaamheden verder te zetten.
Twee weken later ben ik terug van de partij. Ik neem het nodige materiaal, krijg kort nog wat instructies van Fons en vertrek naar het veld. De keesten zien er inderdaad al een stuk beter uit. Ik ga voorzichtig te werk en snij maximaal de keesten weg. Het regent echter en alles plakt waardoor er hier en daar ongewild wat wortelrestjes mee in de emmer belanden. Terug aangekomen op de boerderij met een volle emmer blijkt Fons niet echt blij te zijn, want ik bleek iets te gretig te zijn geweest: keesten te lang, keesten met te veel roos en wortelrestjes in de emmer. Fons jammert, maar geeft me na wat aandringen toch nog een beetje extra uitleg. Ikzelf maak nog een studie van de keesten die daags voordien zijn geoogst en trek met enige wanhoop terug naar het veld. Intussen maak ik me de bedenking dat alle begin moeilijk is en het voor een tachtiger ook niet evident is om iemand op te leiden. Ik snij heel selectief, kort genoeg en behoed me voor restjes in de emmer. En met resultaat: de tweede emmer is ok. Al doende leert men, zeg ik tegen Fons en keer vermoeid maar enigszins voldaan terug naar huis.
De vrijdag erop wordt er in de voormiddag eerst vergaderd met De Orde van de Groene Bel. 's Middags eet ik vlug mijn lunch op bij Fons en krijg vervolgens een nieuwe opdracht: leren 'kappen'. Met een door Fons vervaardigd werktuig, lijkend op een hak die in de tuin gebruikt wordt, en een grote vijl, trek ik naar het veld. De bedoeling is om alle bovengrondse plantenresten weg te kappen, zodat de groei van de plant gestimuleerd wordt en er op een nette manier aan de nieuwe toekomstige ranken kan gewerkt worden. Per elke drie planten dient het werktuig met de vijl te worden aangescherpt, zodat de plantenresten met één beweging worden weggehaald en de wortels minimaal worden beschadigd. Fons doet het kort even voor en laat me mijn gang gaan. Na een paar uur eindelijk een rij afgewerkt en nog amper gevoel in mijn armen. Hoewel het zeer nuttig is om dit ambachtelijk principe te leren kennen, maak ik me toch snel de bedenking dat ik voor ons toekomstig hopveld de werkwijze van de andere hopboeren wens te volgen: een kleine eenvoudige snijmachine die aan de tractor gemonteerd wordt. Op die manier kan je op 1 uurtje een volledig veld afwerken: aldus veel sneller en efficiënter en vanuit arbeidstijd bekeken bedrijfseconomisch verantwoord om een dergelijke beperkte investering te doen. Bovendien worden de planten op die manier mooier afgesneden wat de kwaliteit bevordert. Maar uiteraard niets mis mee om eerst de basis der basissen te leren.
Gezien de erop volgende weken het werk op het veld voorlopig gedaan is, maak ik met Fons een nieuwe afspraak om half april te leren hoe de klimdraden moeten worden aangespannen, zowel de bevestiging bovenaan als het vastmaken onderaan aan de haken. Alvast benieuw hoe dit op een correcte manier dient te verlopen. In afwachting hoop ik alvast stilletjes dat ik het snel onder de knie krijg, zodat mijn stagemeester snel tevreden is en ik met blij gemoed en goed gevoel terug huiswaarts kan keren.